Welkom bij de e-learning “bemin”.
Inleiding
Je hebt gekozen om dit e-learningprogramma van 6 dagen één van de kernwoorden van de regel van de Binnenkamer wat meer te gaan verkennen: ‘Bemin’. Klik op onderstaande tabs voor de toelichting per dag.
Bemin
De Regel van de Getijdengemeenschap De Binnenkamer begint met een evangeliecitaat:
Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de profeten staat. (Matteüs 22: 37-40)
Het eerste gebod leidt tot de aansporing ‘Bid’ en het tweede gebod tot ‘Bemin’.
Dat 2e woord ‘Bemin’ wordt als volgt uitgewerkt:
Augustinus heeft gezegd: ‘Heb lief en zeg het met je leven’. Door lief te hebben geven we vorm aan Gods liefde voor mens en wereld.
Dit liefhebben speelt zich af in de relaties met de medemensen en in een verantwoordelijke omgang met de aarde. Dat betekent dat we in het beminnen handen en voeten willen geven aan de beoogde grondhouding van het bidden in recht doen, vrede stichten, zorgzaam zijn voor zieken en eenzamen, en armoede bestrijden.
Dat bidden en beminnen al onze relaties raakt, overdenken we nu aan de hand van het eerste bijbelboek, het evangelie en een apostolische brief, met liederen daarbij (Liedboek 2013).
Genesis 4 eindigt met ‘Toen begon men de naam van de Eeuwige aan te roepen’. Dat komt na het verloren gaan van het paradijs en de eerste broedermoord. Kaïn gaat weg bij de Eeuwige (4 : 16), bouwt muren om zich heen (4 : 17) en zingt een wraaklied (4 : 23-24); hij heeft het niet meer over God of zijn slachtoffer, alleen over zichzelf. Dan wordt in plaats van Abel een ander kind geboren. De moeder noemt hem Seth, plaatsvervanger, en noemt daarbij vol liefde de naam van haar vermoorde zoon. Als Seth een zoon krijgt, noemt hij hem Enosj, sterveling, mensenkind. Vanuit dit besef van kwetsbaarheid begint men de Eeuwige aan te roepen.
Tegenover een manier van menszijn die dood en verderf zaait, God verlaat, zich pantsert en roemt in eigen kracht, staat een open manier van menszijn die de slachtoffers gedenkt van haat en geweld, weet van kwetsbaarheid en Gods aangezicht zoekt.
Zie Lied 320 ‘wie oren om te horen heeft’ en Lied 843 ‘Wat te kiezen, leven, dood’
Vraag: Waarvoor sluit ik mij af? Hoe open ben ik voor God, voor anderen en mijzelf?
We bidden tot de Schepper van al wat leeft. Wie contact zoekt met de Eeuwige, staat vanzelf ook in contact met alle schepselen, met de mensen, de dieren en de dingen om ons heen. Het verhaal van de zondvloed laat die verbondenheid zien: de slechtheid van mensen sleurt de aarde en al wat leeft mee in het verderf (Genesis 6 : 6-7), wat momenteel pijnlijk duidelijk wordt aan de opwarming van de aarde en de corona pandemie. Maar de Eeuwige wil de vernietiging van zijn schepping niet. Na de zondvloed sluit God een verbond met alles wat behouden uit de ark gekomen is (Genesis 9 : 9-11); de regenboog is het teken van zijn trouw (9 : 14-17).
Vraag: Wij vormen onderdeel van het grote geheel van Gods schepping, verbonden met al wat leeft, ten goede of ten kwade. Voelen we die verbondenheid? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die ten goede werkt voor onszelf en de wereld om ons heen?
Zie ook Lied 880 Het leven op aarde en Lied 992 ‘Wat vraagt de Heer’
Het tweede gebod wordt door Jezus verwoord als ‘Heb je naaste lief als jezelf’ (Matteüs 22 : 39). Dat stond al in Leviticus 19 : 18. Daar is het de slotzin van een reeks instructies over omgaan met elkaar: bij de oogst iets laten liggen voor armen en vreemdelingen (19 : 10); niet stelen, liegen of bedriegen (v. 11), geen valse eed afleggen (v. 12), niemand beroven of afpersen, je personeel eerlijk en op tijd uitbetalen (v. 13), een dove niet vervloeken en een blinde niet laten struikelen (d.w.z. geen misbruik maken van iemands handicap, v. 14), niet partijdig oordelen (v. 15), niet lasteren (v. 16), niet haten, wreken of wrokkig zijn (v. 17v). Al zulk gedrag kan jou ook treffen, doe dit elkaar niet aan.
Vraag: Welke voorbeelden heb ik zelf meegemaakt, en hoe ben ik naar anderen?
Zie Lied 974 ‘Maak ons uw liefde, God, tot opmaat van het leven’
Je naaste als jezelf betekent twee dingen: heb de ander lief, die een mens is als jijzelf (zie dag 3). Het betekent ook dat je jezelf liefhebt. Er zijn mensen opgevoed (vrouwen meer dan mannen) met een regel die er niet staat: heb je naaste lief in plaats van jezelf. Cijfer jezelf weg. De ander komt altijd eerst (je ouders, je man): als hij maar gelukkig is. Dit kan ver gaan, tot en met jezelf haten, jezelf verwaarlozen (te veel of te weinig eten), jezelf iets aandoen. Maar zowel Mozes als Jezus gaan ervan uit dat je jezelf liefhebt, goed voor jezelf zorgt, voor jezelf opkomt. En dat je vervolgens ook zo voor anderen opkomt en voor hen zorgt; niet in plaats van jezelf maar als jezelf.
Vraag: herken je dit in je eigen leven of om je heen? Hoe ben jij opgevoed op dit punt?
En hoe doe je dat nu zelf?
Zie ook het Taizélied ‘The kingdom of God … is joy’
en Lied 973 ‘Om voor elkaar te zijn’
De apostel Johannes roept zijn lezers op elkaar lief te hebben (1 Joh. 4 : 7). De liefde komt uit God. Dus wie liefheeft (kerkelijk of niet) is uit God geboren en kent God. En andersom: vromen die niet liefhebben, weten niets van God. In v. 16 is de conclusie: als je liefhebt, blijf je ‘in God’ en God blijft in jou. Deze woorden komen terug in het Taizélied ‘Ubi caritas Deus ibi est’ (eigen zangvertaling: zie hieronder); de solostem zingt citaten uit 1 Johannes 4 boven de herhaalde koorzang uit. Zie het Taizé-liederenboek ‘Adem in ons’ (KokBoekencentrum 2019) nr. 132, p. 200.
Luistervoorbeeld: https://www.youtube.com/watch?v=TQzQEsRbDU4&ab_channel=JesusestmonDieu
In Matteüs 25 : 31-40 vallen de indelingen anders uit dan destijds (of nog steeds in bepaalde kringen) gebruikelijk. Niet wie in een geloofsgemeenschap hoog in aanzien staat, zich aan alle religieuze regels houdt, wordt verwelkomd in het Koninkrijk, maar wie (ongeacht religie) hongerigen voedde, naakten kleedde enz. De Mensenzoon zal tegen hen zeggen: dit heb je voor Mij gedaan. Sint Maarten maakte dat mee toen hij die bedelaar kleedde met de helft van zijn eigen mantel. Die nacht verscheen de Heer hem in een droom en vroeg: herken je mij? Dat was ik, die bedelaar.
Naast de zes werken van barmhartigheid uit het evangelie kwam in de Middeleeuwen een zevende, toen tijdens de pestepidemie de doden op straat bleven liggen; angst voor besmetting weerhield de mensen om hen te begraven. Toen werd het verhaal uit een apocrief bijbelboek (Tobit 1 : 17) van stal gehaald, over een joodse man die hongerigen voedde, naakten kleedde en doden begroef. Over die zeven werken van barmhartigheid is een lied geschreven (Liedboek 1007):
3 Is je beschutting verloren gegaan,
in windvlagen zal ik mijn kleed om je slaan.
4 Teistert de koorts je met scheuten van vuur,
ik blijf aan je zijde, hoe lang het ook duurt.
5 Ben je veroordeeld tot tralies en steen,
ook dan laat ik merken: je bent niet alleen.
6 Als eens de dood je zal hebben begroet,
draag ik je in vrede Gods licht tegemoet.
7 Zó wil ik leven: eenvoudig en klein,
met twee lege handen een koningskind zijn.
tekst Maarten Das, muziek Wim Ruessink
Vraag: Lees de tekst hardop voor jezelf. Wat roept het op?